Doelen voor de training
Gisella: “Jij hebt op heel hoog niveau reining gereden. Daar trainde je voor. Had je doelen voor de trainingen? Hoe werkte je in die tijd?”
Fenna: “Ik was altijd wel bewust van welzijn en ik had een goed team specialisten om me heen, maar als ik kijk naar de trainingen, dan was dat vooral op gevoel. “Ik zou willen dat ik toen de kennis had die ik nu heb.”
G: “Welke specifieke kennis bedoel je dan?
F: “Ik weet nu zoveel meer dan toen. Ik trainde al wel met hartslagmeter, wat toen nog heel nieuw was. In het team werd ik ook zeker heel goed begeleid. Ik had een ontzettend getalenteerd paard, een Rolls Royce onder de paarden. Hij was heel atletisch en had de juiste mindset. Alles ging hem heel makkelijk af. Ik was dus vooral bezig om hem fit te houden. De basis conditie is daarin heel belangrijk. Reining kenmerkt zich ook door explosiviteit in de oefeningen, denk aan een spin. Het is belangrijk de oefeningen goed uit te voeren, want dan zijn ze minder gevoelig voor blessures. HIj heeft ook nooit een blessure gehad, omdat ik heel bewust bezig was om hem technisch klaar te maken voor de oefeningen en trainde op spierkracht, balans en coördinatie. Verder verdeelde ik het werk goed over de week. Ik had niet een heel duidelijk plan, maar deed het meer op gevoel.”
Plan maken
G: “Je noemt kracht en explosiviteit. Dat kun je voor een deel op gevoel doen. De afstemming tussen ruiter en paard is hierin heel belangrijk. Vaak wil je gericht werken aan bijvoorbeeld een stukje spierkracht voor meer afdruk. denk je dat je op gevoel kunt inschatten of je echt traint wat je wil trainen?”
F: “Het is heel belangrijk om een plan te maken. Zodat je weet wat je traint en wanneer je dat traint. Je past de training aan, aan het doel van de dag; conditietraining, hersteltraining of krachttraining. Door bijvoorbeeld hartslagmetingen kun je meten wat je doet, maar ook door goed te kijken naar je paard en hem na te voelen. Nu voel ik iedere dag de paarden na, dat deed ik vroeger niet, omdat ik die kennis toen niet had. Mijn advies aan iedereen is om voor de training en na de training je paard te palperen, dat geeft je veel informatie.”
G: “Wat ik vaak zie is dat er thuis geoefend wordt wat er getoond moet worden op wedstrijd. Dat is niet gek, want als je het niet oefent kun je het ook niet tonen in een wedstrijd. Maar als je daar beter in wil worden, en dat zie ik ook bij humane sporters, dan moet je soms op een andere manier gaan trainen. Schaatsers bijvoorbeeld, doen ook aan krachttrainen en ze fietsen. Ik ben ook altijd wel bewust geweest van de training van mijn paard, maar wat voor mij echt een eyeopener was, was trainen met een hartslag meter. Wat ik het meest verrassend vond was dat ik bezig dacht te zijn met krachttraining, maar na het zien van de metingen was ik uithoudingsvermogen aan het trainen in plaats van kracht. Verraderlijk is het ook dat je als ruiter soms heel hoog in je hartslag zit en hard aan het werk bent, maar als je dan naar de waardes kijkt bij het paard, dan doet hij het gevraagde dan soms qua uithoudingsvermogen op zijn sloffen. Als je gaat meten zie je dat je gevoel niet altijd klopt.”
F: “Vind je dat iedere ruiter met een meter zou moeten rijden?”
G: “In de topsport zou je eigenlijk altijd met een meter moeten rijden om zo het beste je paard te kunnen monitoren. Iedere andere ruiter zou met ieder paard waarmee hij werkt regelmatig een meting moeten doen om inzicht te krijgen hoe een paard op inspanning reageert en hoe snel hij weer herstelt. Met metingen kom je soms ook afwijkingen tegen die op basis van de training niet te verklaren zijn. Of een groot verschil tussen links en rechts. Dan is er misschien iets anders aan de hand. Met die informatie kun je naar een specialist gaan om het uit te laten zoeken. Uiteindelijk kun je zo ook blessures voorkomen.”
Kennis anatomie en biomechanica
F: “Naast inspanningsfysiologie is kennis over anatomie en biomechanica ook heel belangrijk. Hoe gebruikt een paard zijn lijf en hoe beweegt hij? Wat kan hij aan en wat niet?”
G: “Je moet zorgen dat je paard zijn lichaam gebruikt op een manier waar hij beter van wordt .Het plaatje nastreven van hoe hij er in de ring uit moet zien, betekent niet dat het paard zijn lichaam altijd op de juiste manier gebruikt. De discussie van achter de loodlijn lopen vind ik te kort door de bocht, want er zijn zoveel meer dingen waar je naar moet kijken. Bijvoorbeeld de manier waarop het paard de ruiter draagt. Je moet door je paard heen leren kijken. Je hoeft heus geen fysiotherapeut te worden, maar ik vind wel dat als je met een paard gaat werken, je inzicht moet hebben over hoe zijn lichaam in elkaar zit. Met al die kennis wordt het rijden ook nog leuker en interessanter.”
Supercompensatie
F: “Ik wil supercompensatie ook nog aanhalen. Er zijn nog steeds mensen die vijf keer in de week hard trainen.”
G: “De training is de prikkel. Dan richt je een heel klein beetje schade aan. Vervolgens gaat het lichaam herstellen, maar dan wel zo dat het iets sterker en fitter is dan de vorige keer. Dat heet supercompensatie. Na een training neemt de belastbaarheid af met herstel stijgt dat weer, maar als je te snel weer zwaar traint heeft het lijf geen tijd voor herstel. Blijf je dan vijf keer in de week flink trainen dan bereik je het tegenovergestelde, namelijk overtrainen.”
F: “Wat houdt die hersteltijd in?”
G: “Als richtlijn kun je 48 tot 72 uur aanhouden voor herstel. Het betekent niet dat hij nul belastbaar is, maar minder belastbaar. Je past je training hier op aan. Voor een hoger geschoold paard is een half uur basiswerk prima, maar voor een jong paard is dat veel teveel. Die kan prima een dagje in de wei of een kwartier stappen aan de hand. In de herstelperiode blijven ze wel bewegen, maar de mate is afhankelijk van de getraindheid van dat paard.”